Paul Vermeulen, over De Kamers, Vathorst, Oase 76, 2008

Huiselijke containers

De eerste die een onbegrensd veld met toevallig gestapelde containers beschreef als een embleem van radicaal moderne ruimtelijkheid, moet Reyner Banham geweest zijn, in zijn artikel ‘Flatscape with Containers’1 uit 1967. Banham, in die tijd een partijganger van Archigram en Cedric Price, was een gepassioneerd criticus die het modernistische project wilde voleindigen en van elke vormwil bevrijden. In het in die jaren opgang makende ‘dock design’, ontwikkeld door niet door architectuur bezoedelde ingenieurs, vond hij steun voor het toekomstbeeld waarvoor hij mili- teerde: ‘fit environments for human activities’, minimaal uitgeruste ter- reinen die aan de programmatische ontplooiing geen enkel vormelijk keurslijf opdrongen. Er zouden geengebouwen meer zijn, enkel tijdelijke, verplaatsbare en vervangbare recipienten voor bedrijvigheid: containers. Het containerveld was een geschikt ruimtelijk paradigma voor het consumptiekapitalisme.

Het wekt geen verwondering dat net Banham gevoelig was voor de ideologische betekenis van deze utilitaire inrichting uit de post- industriële economie. Hij was als historicus vertrouwd met de inspire- rende rol die Amerikaanse fabrieken en graansilo’s hadden uitgeoefend op de modernistische avant-garde, een onderwerp waarover hij later de indringende studie A concrete Atlantis zou publiceren. Wisselende stapels containers konden op analoge wijze de beeldende kiem worden voor het uitdijende territorium. Het moet gezegd dat het door Banham opgemerkte en geijkte beeld robuuster, veelzijdiger, ambiguer en bijgevolg inspirerender is gebleken dan de vermoeiende sciencefiction van Archigram. Banham opende ‘des yeux qui ne voient pas’. Wie dan door die ogen zag wat Banham aanwees, dacht er vervolgens het zijne van. Net als voordien het aura van fabrieken en silo’s ook buiten de avant-garde levensvatbaar bleek, hadden de volgens het getij van de logistiek afgezette containers meer in hun mars dan een harde ideologische kern. Ze hadden een esthetische, ja zelfs romantische kwaliteit waardoor het beeld zich zou nestelen en wortelschieten in de verbeelding van de laatkapitalistische maatschappij.

Containers

Flatscape with containers

De uitdijing van het menselijke territorium en de uitloging van de genius loci ten voordele van een on- gecompliceerde genoegdoening van consumptieve driften hebben zich ook werkelijk voltrokken, maar ze zijn niet zo meeslepend en bevrijdend gebleken als de door polemisch vuur verteerde Banham had voorzegd. De in files voortschuifelende stads- nomade veinst honkvastheid. Hij doet alsof zijn stek in Suburbania, waar hij elke avond naar terugkeert, wortels heeft en probeert de leegheid van de non-lieu, angstwekkend in haar belofte, op te heffen.

Vathorst, de plaats waar het hier verder over zal gaan, is zo’n non-lieu die zich tot zijn tegendeel probeert te bekeren. Het is een vinexstadsuit- breiding ten noorden van Amersfoort die, net als veel dergelijke wijken, een tekort aan structuur en een teveel aan articulatie vertoont. Vinexwijken, zo luidde het plan, werden dicht tegen de stadscentra aangelegd omdat de nieuwe bewoners dan gebruik konden maken van de daar al aanwezige openbare voorzieningen. Het cynische gevolg evenwel was dat in de nieuwe wijken weinig ruimte voor het openbare leven werd gelaten. Een manische articulatie van de nieuw aangeleverde woningen mas- keerde het gebrek aan programmati- sche diversiteit en aan een aanspre- kende verbeelding van de openbare zaak. De leegte werd zo zorgvuldig opgevuld met marktconform vast- goed, dat de ontvankelijkheid voor menselijke activiteit, ooit de voor- naamste belofte van de non-lieu, verschrompeld was.

Kamers Front

De Kamers, voorkant met eerste schilderingen

Dit is, in grote lijnen geborsteld, het maatschappelijke en ruimtelijke conflict waarin De Kamers, Vathorsts sociaal-cultureel uitwisse- lingsplatform, op hartverwarmende wijze een veldslag won. De Kamers is een gebouw dat, midden in de uit- breidingswijk, ruimte biedt aan het openbare leven. Er is vergader- en ontmoetingsruimte, een keuken met een huiselijk restaurant, een filiaaltje van de stadsbibliotheek en een grotere zaal voor theater, muziek of andere vertoningen. Het is in het leven ge- roepen, niet van hogerhand, maar door twee privépersonen, één met een artistieke, één met een religieuze achtergrond, buiten de gebaande institutionele paden. Ze hebben zo vasthoudend hun project bepleit bij bewoners, ontwikkelaars, overheden en subsidieorganen, dat het mits de nodige zuinigheid gebouwd en in werking gehouden kon worden. Behalve geld moest ook ruimte gevonden worden. De ontvankelijkheid voor menselijke – in dit geval sociale – activiteit moest in de volgestouwde leegte bevochten worden. Die ruimte werd uiteindelijk gevonden aan de rand van een in de wijk uitgespaard open veld, tussen een school met het vriendelijke gezag van een instituut, en een voor vertier ingerichte boerderij die geruststellen- de oudheid wil uitstralen. De Kamers daarentegen vertoont geen reminiscenties aan gedoodverfde tradities noch een herkenbaar institutioneel type. Het doet zijn niet-institutionele oorsprong van spontane zelforganisatie gestand. Het lijkt nog het meest op een stapel containers. 

Kamers Twilight

De Kamers, achterkant in aanbouw, schemering

Dat betekent onder meer dat het frontaliteit schuwt. Het is een alzijdig bouwwerk, dat alle kanten op kijkt, en de verschillen in de aanzich- ten niet op de spits drijft. Dit heeft te maken met de onzekerheid over de bouwplaats tijdens het ontwerp- proces, maar ook met de aard van de uiteindelijke bouwplaats. Er is geen scherp gesneden stedelijke ruimte die een gerichte reactie uitlokt, zoals dat bij contextualisten gaat; er is de weliswaar gesticulerende maar toch amorfe woningmassa die zich zowat naar overal uitstrekt. De letters van de naam staan groot en één voor één op of over de hoeken van de gestapelde dozen. Je hebt de naam pas gelezen als je helemaal omgelopen bent, daarbij begeleid door een hoge plint als een lange, kleurige fries, geschilderd door creatieve buurtbewoners als een daad van toe-eigening, zoals dat met schuttingen en bouwketen gaat. Hoewel het om een duurzaam, blijvend gebouw gaat, is het aanraak- baar en informeel als een tijdelijke constructie. Het is ironisch en veel- zeggend dat in deze marktconforme omgeving het openbare zich van het private onderscheidt, niet door prestige, maar door creatieve toeeigenbaarheid. Met het beeld van de stapel containers is in Vathorst een embleem opgeroepen, waardoor zowel het ideologische sous-entendu als de romantische amendementen erop weerklinken. Te midden de geveinsde stedelijkheid is dit een authentieke stem. 

Kamers Auditorium 2

De Kamers, theaterkamer

De eerste kiem van het project was een standaardcontainer die voor ontmoetingen ingericht zou worden. Naarmate het project meer momentum kreeg, werden er containers aan toegevoegd. Aanvankelijk waren alle modules gelijk. Maar ‘het groeimodel zoals we dat in het hoofd hadden, is uiteindelijk niet uitgevoerd. Het is meteen het totale ontwerp geworden.’2 De afmetingen van de dozen gingen zich van elkaar onderscheiden om meer gebruiksmogelijkheden in te sluiten tot, in de woorden van de ontwerpers, een ‘informele, bijna geïmproviseerde compositie’ ontstond, met de prioriteit ‘duidelijk bij het interieur, eerder dan bij het exterieur’.3 Het werd een ‘ruimte zonder buitenkant’4: een echo van de container als neutraal recipiënt voor kostbare inhoud. 

Kamers 04 Web Mensenwerk

De Kamers, huiskamer

Ook in het portfolio van de ontwerpers, Korteknie Stuhlmacher Architecten uit Rotterdam, vindt men containers terug. Zo is er een per oplegger verplaatsbare kunstnaarswoning die, eens ter plaatse, helemaal opengeklapt en toegankelijk wordt. De timmerhouten wanden, het rudimentaire comfort en de zwengels en katrollen die de enorme luiken in bedwang houden, roepen de behaaglijke avontuurlijkheid op van een weekendje kamperen. Bekend is hun Parasite, weerom een experimentele woning die, zonder eigen fundering, zich vastklampte aan de lifttoren van een pakhuis in Rotterdam. Het huis, dat nu opgeborgen is tot zich een nieuwe drager aandient, herbergde tentoonstellingen en evenementen en liet zich opmerken in de skyline als een logo zonder merknaam. Deze antecedenten helpen De Kamers in Vathorst, Amersfoort begrijpen. Het zijn containers zonder ‘flattery of technology’.5 De omzetting van metaalplaat naar timmerhout voor de wanden bewaart de constructieve directheid, maar maakt de containers warmer. Hun vorm, ingeperkt door de eis van mobiliteit, duldt geen verdere onnodige beperkingen en wijkt af van het gestandaardiseerde parallellepipedum. Hierdoor zijn het geen serieproducten meer. Ze zijn niet meer geschikt voor eindeloze, anonieme leegtes, maar des te meer voor de marges die een overgeconditioneerde, volgestouwde wereld enkel bezit voor het oog van de alerte avonturier. 

Palmas Roof View

Parasite Las Palmas

Het doorslaggevende kenmerk van deze experimentele woningen echter is dat ze een sociale, openbare rol opnemen. Zo is het ook in De Kamers: de niet-institutionele, door zelforganisatie ontstane openbaarheid is huiselijk. Het huis dat van iedereen is, en dus niet van iemand in het bijzonder, wordt niet gekaapt door opgedrongen statussymbolen en is waarachtig huiselijk. Er is geen hiërarchie tussen de houten kamers van het huis. De hoofdtrap, in een kleine hal, is niet veel prominenter dan de trap naar de vliering van de eetkamer, zodat wie met het huis vertrouwd is uit veel trajecten kiest. Sommige kamers zijn afgezonderd, andere tonen zich voluit aan de be- zoekers, met een zweempje Loosiaanse theatraliteit. Van Loos is wel de informele schakeling van kamers nagevolgd, maar niet de classicise- rende, in een hoofdvorm gedwongen volumetrie. Zeker nu de modules aan hun verplaatsbaarheid verzaakten, was het van belang dat de expressie van toeval en improvisatie niet werd onderdrukt. Hun soliditeit mocht hun voorbehoud, hun marginaliteit, de mentale afstand van een weidser dwalende geest niet verhelen. 

Kamers Living Room

De Kamers

1. Reyner Banham, ‘Flatscape with Containers’, New Society, 17 August 1967, vol. 10, no. 255. Commentary on this article in: Nigel Whiteley, Reyner Banham: Historian of the Immediate Future (Cambridge, MA: MIT Press, 2002).

2. Mechthild Stuhlmacher in: NN , Keuzes en Kansen. Over het ontstaan van De Kamers (Amersfoort: Stichting De Kamers, 2007).

3. Korteknie Stuhlmacher Architects, De Kamers House of Culture, a+t, ‘Civilities II’, Autumn 2007, issue 30, a+t ediciones, Vitoria- Gasteiz, Spain.

4. Mechthild Stuhlmacher, De fysionomie van het poppenhuis, OASE 47, 1997. Quoted in: Hans van der Heijden, ‘Klein huis met grote schaal. De Kamers in Amersfoort door Korteknie Stuhlmacher Architecten’, de Architect, volume 39, February 2008.

5. Reyner Banham, ‘Stocktaking’, The Architectural Review, 127, February 1960, and in: NN, A Critic Writes: Essays by Reyner Banham, Selected by Mary Banham, Paul Barker, Sutherland Lyall and Cedric Price (Berkeley/Los Angeles/ London: University of California Press, 1996).